De merel

 

De merel

 

 

 

 

Op een ochtend, rond de klok van half zeven, werd ik wakker door het aanhoudende gemekker van mijn kat.
Half slapend kwam ik de woonkamer binnen en trof hem aan op de enige luie stoel in het huis, trots kijkend naar zijn binnengebrachte prooi, in spannende afwachting wat ik ervan zou vinden.
Deze prooi, of dit cadeautje, hoe je het ook wilt noemen, was waarachtig een nog levende merel en zo op het eerste gezicht nog onbeschadigd ook.
Het zat midden in de kamer op de grond, een meter van de stoel vanwaar mijn kater Gusto hem nauwlettend in de gaten hield.

Het afgelopen jaar mocht ik van hem  al diverse presentjes in ontvangst nemen. Niet dat ik daar nou zo blij mee was want meestal ging om dode muizen, kikkers, vogels met een hoop rondvliegende veren en soms zelfs molletjes.
Voorzichtig liep ik naar de merel toe en tot mijn verbazing bleef hij gewoon zitten zodat ik geen enkele moeite had om hem te pakken. De kat sprong van de stoel af en liep kopjes gevend en mekkerend voor mijn voeten.
Ik bekeek de vogel van alle kanten maar kon geen verwondingen ontdekken. Zodoende besloot ik hem zijn vrijheid weer terug te geven. Ik bracht hem naar de tuin en zette hem  op de tafel. Maar ook daar bleef hij rustig zitten ondanks het tikje tegen zijn staart waardoor ik hoopte dat hij weer weg zou vliegen. Mijn kater  sprong enthousiast op de tafel maar ik was hem net iets vlugger af.
Snel pakte ik de merel weer op en zette hem in de heg, maar ook daar bleef hij roerloos zitten wat toch op z’n minst vreemd was voor een gezonde vogel.
Omdat ik niet het risico wilde nemen dat hij opnieuw als cadeautje voor mij werd binnen gebracht en dan misschien, zonder zijn mooie verenpracht, nam ik hem weer mee naar binnen en zette hem op veilige afstand van de kat in een doosje op de kast.
Vervolgens belde ik de dierenarts om te vragen wat ik het beste kon doen voor de merel. Hij verwees mij naar een vogelopvang in Krommenie.
Nadat ik de desbetreffende mensen gebeld had en te horen had gekregen dat ik hem meteen langs kon brengen zette ik de merel in het doosje op de achterbank van de auto en ging op weg naar Krommenie waar ik drie kwartier later arriveerde. Ik parkeerde mijn auto en liep met het doosje in mijn hand het terrein op.
Wat ik daar zag ontroerde mij meteen. Overal waar je keek  liepen vogels vrij rond of zaten   in grote volières.
Het was een getjilp en gekrakeel van jewelste en je kreeg geenszins het idee dat de vogels het daar niet naar hun zin zouden hebben.
Eenden in diverse soorten, meeuwen, ganzen, reigers, pauwen, kanaries, parkieten en nog veel meer soorten vogels hadden daar een onderkomen gevonden na gewond te zijn geraakt bij één of ander hachelijk avontuur of daar om andere redenen naartoe waren gebracht.
Aan een jongen die druk bezig was de vogels te verzorgen, vroeg ik waar ik met de merel terecht kon. Hij wees mij het huisje waar ik aan moest kloppen.
Het huisje was alles behalve een riante villa maar een simpel huisje dat nodig aan een grote opknapbeurt toe was.
Hieruit kon ik direct opmaken dat deze mensen het zeker niet voor het geld deden maar puur uit liefde voor dieren.
Ik klopte zachtjes op de deur die half open stond en wachtte tevergeefs tot er iemand kwam.
Na enig aarzelen betrad ik de woning.
Een wat oudere vrouw, ik schatte haar rond de vijfenzeventig jaar  stond in de kleine bedompte kamer met een andere vrouw te praten en merkte in eerste instantie niet dat ik  binnen was gekomen.
Terwijl ik geduldig met de merel in het doosje stond te wachten tot de vrouw was uitgesproken, liet ik intussen mijn blik door de woning dwalen.
Verbazingwekkend vond ik het. Overal stonden zakken vogelvoer, dozen, stapels kranten, kooitjes met of zonder vogeltjes erin. Achterin de woning, in een soort keukentje liep een eveneens oudere man met in beide handen een waterbakje naar één van de kooitjes waar een gele kanarie in zat.
Toen de vrouwen waren uitgesproken en afscheid van elkaar hadden genomen viel het de  vrouw pas op dat ik binnen stond.
‘Wat kan ik voor U doen ?’ vroeg ze op vriendelijke toon.
Terwijl ik haar het doosje met de merel aanreikte herinnerde ik haar aan ons telefoongesprek van die ochtend.
‘O, ja….. de merel, nu weet ik het weer.’ antwoordde ze zachtjes terwijl ze het doosje van mij overnam en  behoedzaam open deed.
‘Ach lieve jongen, wat ben je móói, en al zo mooi volgroeid, ja…. dat kan ik zien aan je mooie staart.’ sprak ze liefdevol tot de merel die zeer op z’n gemak leek.
Ze pakte de merel vervolgens uit het doosje en aaide hem over zijn kopje en over zijn rug.
‘En vertel mij nou eens waarom je niet meer wilt vliegen, heb jij je dan zó bezeerd, kom laat mij je eens goed bekijken.’
‘Ik kon geen verwonding  vinden bij hem.’ zei ik tegen de vrouw terwijl ik me iets naar de merel toe boog maar ze was zo begaan met de vogel dat ze niet eens hoorde dat ik tegen haar sprak.
Voorzichtig tilde ze een vleugel van de merel op en zag toen dat hij daar een wondje had.
‘ Hij is gewond aan zijn lies, Jan.’ zei ze tegen haar  man die ondertussen druk bezig was oude kranten te verzamelen.
‘ Dan houden wij hem maar even apart tot hij genezen is An.’ antwoordde de man.
‘Is het ernstig en haalt hij het wel?’ vroeg ik bezorgd maar in plaats dat de vrouw míj antwoordde, richtte zij zich direct weer tot de merel.
‘ Jij wordt weer een gezonde jongen, daar gaan wij samen voor zorgen, en jij zal weer net zo mooi zingen als de andere merels.’
Toen pas richtte de vrouw zich plotseling tot mij.
‘ Ja,’ zei ze. Haar ogen begonnen te glinsteren en met een kinderlijk hoog stemmetje vertelde zij; ‘Wij hebben hier nog een merel zitten die prachtig zingt maar het bijzondere van hem is dat hij al begint te zingen voordat het licht wordt en ook nog zingt als het al donker is.’            ‘ Oh wat bijzonder’’ antwoordde ik haar  ‘En hoe lang is hij hier al?’ vroeg ik belangstellend.
‘Precies weet ik het niet, maar al wel een hele poos.’ antwoordde ze terwijl ze doorging de merel zachtjes te aaien.
Een ogenblik was ze stil. An leek weg te zinken in herinneringen. Haar ogen dwaalden af en alsof ze in zichzelf praatte, hoorde ik haar zeggen, ‘Ja….. er zijn hier al heel wat stumpertjes naar toe gebracht en gelukkig hebben velen van hen het gered, maar anderen…….. nou ja, je doet altijd je best.’ Ik vroeg me intussen af hoe deze mensen konden bestaan zonder hulp van buitenaf dus vroeg ik het haar. ‘Ik wil niet onbeleefd zijn maar hoe kunt U al deze vogels te eten geven, krijgt U subsidie of iets dergelijks?’ Ze keek me aan met zo’n liefdevolle blik toen ze antwoordde, ’ Nee, we zijn afhankelijk van donaties en giften zoals voer en goederen, en daar zijn we al heel blij mee, maar natuurlijk, tja, het zou het altijd beter kunnen.’
Ik stond daar zo naar An te kijken en ze ontroerde mij, die sobere vrouw die uitsluitend leefde voor haar vogels die op hun beurt het grote geluk hadden gehad bij haar terecht te komen.
Zo ook mijn merel, nu háár merel, haar mooie jongen, die ze zo liefdevol in haar handen hield.
‘Mag ik hem dus bij U achterlaten?’ vroeg ik tenslotte, terwijl ik tegelijkertijd besefte dat deze vraag overbodig was. ‘Natuurlijk…. ‘ antwoordde ze terwijl ze naar de merel in haar handen keek. Daarna richtte zij haar blik op mij. ‘Natuurlijk,’ zei ze nog eens met nadruk ‘En U kunt hem altijd komen opzoeken als U wilt.’ Met een gerust hart liet ik de merel bij haar achter met de zekerheid dat ook deze merel ooit weer vrij zou kunnen vliegen en weer net zo mooi zou gaan zingen als de andere merels……..

Plaats een reactie